1. Inleiding
Bestuurders van voertuigen waarmee gevaarlijke goederen worden vervoerd moeten in het bezit zijn van een certificaat waaruit blijkt dat zij met goed gevolg een opleiding hebben gevolgd met betrekking tot de voorschriften die bij het vervoer van gevaarlijke goederen in acht moeten worden genomen (ADR 8.2.1.1).
De opleiding heeft als doel de bestuurder bewust te maken van de risico’s bij het vervoer van gevaarlijke goederen (ADR 8.2.1.2).
In ieder geval moet noodzakelijke basiskennis worden bijgebracht over:
- Het nemen van veiligheidsmaatregelen bij een voorval of ongeval om de gevolgen daarvan te beperken.
- Het nemen van juiste maatregelen in het belang van de eigen veiligheid, die van anderen en de omgeving. Hierbij geldt dat de bestuurder de eigen verantwoordelijkheid voor zijn handelen nooit uit het oog mag verliezen.
Daarom moet het opleidingsprogramma ook individuele praktijkoefeningen bevatten zodat de bestuurder als het nodig is, veilig en met inzicht handelt.
Het is niet de bedoeling de bestuurder zo op te leiden en te trainen dat deze kan optreden als geoefend hulpverlener, EHBO-er of brandweerman!
Om de praktijkoefeningen zo uniform mogelijk te houden, is in overleg met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de ADR Praktijkrichtlijn opgesteld.
Deze toelichting verduidelijkt de ADR Praktijkrichtlijn maar vervangt deze niet. De insteek is een mogelijke richting te geven bij de uitvoering van de opleiding.
2. Toelichting algemeen
In ADR 8.2.2.4 en 8.2.2.5 is vastgelegd hoe de praktijkoefeningen in de opleiding moeten worden ingepast:
- In de basisopleidingscursus moeten deze aanvullend zijn op de minimale cursusduur van 18 leseenheden;
- In de herhalingsopleiding mogen ze onderdeel zijn van de opleiding.
Voor de praktijkoefeningen is geen specifieke tijdsindeling gegeven. Het aantal leseenheden dat nodig is om de vaardigheden op te doen hangt af van diverse factoren zoals het aantal kandidaten per opleiding. De praktijkoefeningen moeten worden gegeven in samenhang met maar niet ten koste van de theorielessen en hebben ten minste betrekking op:
- vaardigheden met betrekking tot eerste hulp;
- vaardigheden met betrekking tot brandbestrijding;
- vaardigheden met betrekking tot te nemen maatregelen bij een ongeval of voorval;
- overige kennis en vaardigheden.
De vaardigheden zoals in de ADR-praktijkrichtlijn opgenomen, moeten worden beschouwd als een minimum.
2.1 Toelichting op de vaardigheden met betrekking tot eerste hulp
Het verlenen van eerste hulp door de bestuurder bij verkeersongevallen en ongevallen waarbij gevaarlijke goederen betrokken zijn zal meestal zeer beperkt zijn. Daarom is dit onderdeel zo algemeen mogelijk gehouden.
Verbandtrommel
In veel vrachtvoertuigen is een verbandtrommel aanwezig. Als een bestuurder op eenvoudige wijze eerste hulp kan verlenen zal hij de inhoud daarvan kunnen gebruiken. Daarom wordt bekendheid met de inhoud en het gebruik ervan verondersteld.
Brandwonden
Veel gevaarlijke goederen zijn brandgevaarlijk met het risico bij een brand op brandwonden. Daarnaast kunnen diepgekoelde gassen zorgen voor “koudeverbranding”. De genezing van brandwonden is voor een groot deel afhankelijk van de juiste eerste maatregelen die worden genomen.
Zonder verdere kennis over de behandeling van brandwonden wordt van de kandidaat verwacht dat hij:
- de verschillende gradaties in brandwonden kent (1e, 2e, en 3e graad);
- de basisvaardigheden heeft om bij brandwonden de juiste maatregelen te kunnen nemen.
Dit onderdeel kan prima gedoceerd worden aan de hand van beeldmateriaal (bijvoorbeeld video en afbeeldingen)
2.2 Toelichting op de vaardigheden met betrekking tot brandbestrijding
De bestuurder van een voertuig met gevaarlijke goederen mag volgens het ADR alleen een kleine/beginnende brand blussen in de banden, remmen of motor van een voertuig voor zover dat mogelijk en veilig uitvoerbaar is. Naast een brand waarbij het eigen voertuig betrokken is kan een bestuurder ook geconfronteerd worden met brand in het voertuig van een andere verkeersdeelnemer. Het hebben van blusmiddelen op zijn eigen voertuig kan dan levensreddend zijn. Van de kandidaat mag daarom theoretische en praktische basiskennis worden verwacht.
Theoretisch onderricht
In het theoretische onderricht kan de kandidaat worden geïnformeerd over onderwerpen met betrekking tot brand en brandbestrijding. Denk bijvoorbeeld aan:
- ontstaan van een brand;
- brandbestrijding (branddriehoek of brandvijfhoek);
- relatie van brand tot gevarenklassen (zelfontbranding, broei e.d.);
- effecten zoals exploderen van een band, gasfles of brandstoftank;
- brandklassen;
- soorten blusmiddelen zoals poederblusser, CO2, schuimblusser.
Beeldmateriaal zoals video kan hier uitstekend worden toegepast.
Praktisch onderricht
Het benaderen van een brandend object en dit te blussen geeft een praktische ervaring. De kandidaat wordt zich onder meer bewust van de hitte die bij een brand vrijkomt.
Afhankelijk van arbeidsomstandigheden, milieueisen en dergelijke is het de opleider vrij een verantwoorde oefenopstelling en type blusmiddel te kiezen, rekening houdend met de aard en intensiteit van een brand die in de praktijk rond een voertuig kan ontstaan.
2.3 Toelichting op de vaardigheden met betrekking tot te nemen maatregelen bij een voorval of ongeval
Het onbedoeld vrijkomen van gevaarlijke stoffen is een van de grootste gevaren bij het vervoer van gevaarlijke goederen. De gevolgen en milieueffecten zijn vaak afhankelijk van de te nemen maatregelen. Dit onderdeel is te splitsen in:
a. Maatregelen bij lekkages.
b. Het veilig en doelmatig gebruiken van een vluchtmasker in noodgevallen.
2.3.1 Maatregelen bij lekkages
Bij dit onderdeel mag zowel theoretische- als praktische kennis van de kandidaat worden verwacht.
Theoretisch onderricht
Aandacht kan worden besteed aan bijvoorbeeld:
- aard en gevaar van vrijgekomen goederen;
- milieuschade;
- eigen veiligheid en veiligheid van omgeving (afzetting, plaats voertuig);
- gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s);
- alarmering hulpverleningsdiensten.
Praktisch onderricht
De inleiding tot het nemen van maatregelen is goed te introduceren door gebruik te maken van beeldmateriaal. Denk bijvoorbeeld aan het behandelen van maatregelen aan de hand van een ongeval of van een tijdens het vervoer ontdekte lekkage.
De praktische benadering van zo’n incident zou bijvoorbeeld kunnen worden uitgevoerd in de vorm van een casus. De kandidaten kunnen elk hun mening en inbreng geven hoe zij zo’n incident zouden benaderen. Een groepsdiscussie kan daarna goed inzicht geven hoe doelmatig en veilig op te treden.
2.3.2 Gebruik van een vluchtmasker
Bij het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen is een vluchtmasker verplicht. Het is bedoeld voor noodgevallen en kan daarom voor de bestuurder van levensreddende betekenis zijn. Zowel theoretische als praktische basiskennis van dit beschermingsmiddel is daarom van belang.
Theoretisch onderricht
Denk bij dit onderdeel aan:
- wat is een “vlucht”-masker;
- wat zijn de beperkingen (aanwezigheid van zuurstof);
- typen masker (snuitje, volgelaat, halfgelaat);
- typen filter en de betekenis van kleur, letter en cijfer van een filter;
Beeldmateriaal kan daarbij uitstekend van dienst zijn.
Praktisch onderricht
Het praktisch onderricht moet er op gericht zijn dat de kandidaat een vluchtmasker veilig en doelmatig in noodgevallen kan gebruiken.
Nadruk moet liggen op het juiste gebruik en de beperkingen in noodsituaties. Het middel kan levensreddend moeten zijn!
2.4 Toelichting overige kennis en vaardigheden
Bij het vervoer van gevaarlijke goederen is bekendheid met persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) en uitrusting die door ADR-voorschriften en de schriftelijke instructies aan boord van het voertuig moeten worden meegevoerd belangrijk. De toepassing en het gebruik ervan kan zowel in het theoretisch- als het praktisch onderricht van de verschillende onderdelen van de Praktijkrichtlijn aan de orde komen. Denk bij dit onderdeel aan:
- Wielkeg en waarschuwingssignalen zoals kegels of gevarendriehoek;
- Oogspoelfles;
- Handschoenen en veiligheidsbril;
3. Kwaliteit en toetsing
De opgedane vaardigheden zullen als het om de praktische uitvoering gaat, niet bij de examens worden getoetst. Wel worden er vragen over deze vaardigheden gesteld in de theorie-examens.
De kwaliteit van de onderwezen praktijkvaardigheden wordt bewaakt bij het door CCV uit te voeren toezicht.