Service

Exameneisen Navigatie 2

In deze exameneisen vindt u wat u moet kunnen en kennen. De exameneisen vormen daarom de basis van de opleiding en het examen.

Opgesteld door: CBR divisie CCV

Categoriecode: BVN2
Toetsvorm: Digitaal
Totaal aantal vragen: 50 meerkeuzevragen
Dekkingsgraad toetstermen: 94 %
Cesuur: 72% (36 van de 50 vragen goed). Dit percentage zal geleidelijk worden verhoogd naar 80%
Geldigheid examenresultaat: 2 jaar
Nr Eindtermen
1 De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de reisvoorbereiding.
2 De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop een hydrografische kaart gelezen moet worden.
3 De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop een koers uitgezet en herleid moet worden
4 De kandidaat heeft kennis vanen inzicht in de wijze waarop peilingen gedaan en een plaats bepaald moet worden.
5 De kandidaat heeft kennis van en inzicht in hoe getijdenbewegingen toegepast moeten worden.
6 De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de beginselen van de meteorologie.
Vastgesteld door: College van Deskundigen Binnenvaart, 10 januari 2018
Beoordeeld door: Logistiek, Transport en Personenvervoer raad, ; kamer water, 30 januari 2018
Goedgekeurd door: Divisiemanager CCV, juni 2018
Ingangsdatum: 1 oktober 2018
Toelichting
Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.
Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen.
Afbakening: Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.
Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.
F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).
B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.
R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen
P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.
Eind- en toetstermen Afbakening (indien van toepassing) Tax
1: De kandidaat heeft kennis van relevante wetgeving.
1.1: De kandidaat kan een vaarplan maken. ● Past in de juiste volgorde de juiste stappen toe: R
- Route bepalen
- Zeeklaar maken
- Moment van vertrek bepalen
- Plaats bepalen
- Koers uitzetten
1.2: De kandidaat kan, gegeven een situatie, een route bepalen ● Routebepaling rekening houdend met getij, windrichting en windkracht en soort schip. R
1.3: De kandidaat kan de handelingen voor het zeeklaar maken van het schip beschrijven. ● Aandacht voor ankergerij, dekmateriaal, woninginboedel, waterinslag, machinekamer en reddingsmaterialen. F
2: De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop een hydrografische kaart gelezen moet worden.
2.1: De kandidaat kan de gegevens op een hydrografische kaart interpreteren ● Nummer, titel, getij gegevens, waarschuwingen, symbolen, jaar van uitgifte. B
● Meest voorkomende tekens uit de legenda.
2.2: De kandidaat kan uitleggen wat onder de mercatorprojectie verstaan wordt. ● Wassende kaart, afstanden zijn uitsluitend vanaf de staande rand over te nemen. B
2.3: De kandidaat kan de functie en inhoud van Berichten aan Zeevarenden uitleggen. ● Wijzigingen op de 1800-kaarten. B
● Wijzigingen van vaardieptes en bebakening.
2.4: De kandidaat kan uitleggen wat geografische coördinaten zijn en hoe deze gebruikt moeten worden. ● Breedte- en lengtegraden. B
● Geografische positie.
● De zeemijl.
2.5: De kandidaat kan uitleggen wat de schaal op een kaart betekent en hoe een kaart is ingedeeld. ● Omrekening naar werkelijke afstand. B
● Liggende en staande rand.
2.6: De kandidaat kan uitleggen welke markeringssystemen en markeringsvoorwerpen voorkomen. ● SIGNI en IALA. B
● Laterale en cardinale markering.
● Bakens en betonning.
● Geleidelichten.
● Markering van obstakels
2.7: De kandidaat kan de betekenis van markeringsvoorwerpen op het water interpreteren. ● Vaarbewegingen in relatie tot de plaats van markeringsvoorwerpen. B
3: De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop een koers uitgezet en herleid moet worden.
3.1: De kandidaat kan uitleggen hoe bij koersen een kompas gebruikt moet worden. ● Gebruik van een kompas. B
3.2: De kandidaat kan uitleggen hoe de invloed van aard- en scheepsmagnetisme bij het berekenen van koersen bepaald moet worden ● Variatie en deviatie en stuurtafel. B
3.3: De kandidaat kan uitleggen hoe hulpmiddelen bij het navigeren gebruikt moeten worden. ● Passer, parallelliniaal en plotter B
3.4: De kandidaat kan uitleggen hoe een koers herleid moet worden. ● Variatie, deviatie, kompaskoers, ware koers. B
3.5: De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van wind op de koers kan zijn. ● Schaal van Beaufort, eigen waarneming. B
3.6: De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van de stroom op de koers kan zijn. ● Drift, stroom B
● Gebruik stroomtabel, stroomatlas en getijtafel.
● Kentering.
● Getijden.
● Stroom tegen wind in relatie tot golfslag.
4: De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop peilingen gedaan en een plaats bepaald moet worden.
4.1: De kandidaat kan uitleggen wat GPS is en wat met behulp van GPS berekend kan worden. ● Signalen. Soorten informatie. B
● Betrouwbaarheid, nauwkeurigheid.
● COG, SOG, trip, bearing to waypoint, DST, waypoints in een volgorde, afstand en peiling naar manover-boord (mob).
4.2: De kandidaat kan uitleggen hoe een positie met behulp van GPS bepaald kan worden. ● Startpositie, tijdsaanduiding, snelheidseenheden, afstandseenheden, hoogte-eenheden, noord referentie, chartdatum, antennehoogte. B
4.3: De kandidaat kan uitleggen hoe way-points ingevoerd moeten worden. ● Positiebepaling. B
4.4: De kandidaat kan uitleggen hoe GPS in combinatie met een elektronische kaart en radar gebruikt moet worden. ● De kaart datum oftewel het geodetisch model waar de kaart naar ontworpen is (WGS 84 etc.). B
4.5: De kandidaat kan uitleggen hoe GPS-informatie naar de kaart overgezet moet worden. ● Coördinaten in de kaart zetten. B
4.6: Vervallen per 1 oktober 2018
5: De kandidaat heeft kennis van en inzicht in hoe getijdenbewegingen toegepast moeten worden.
5.1: De kandidaat kan uitleggen wat een getij is en hoe dit tot stand komt. ● Eb en vloed. B
● Invloed van zon en maan. Springtij en doodtij.
5.2: De kandidaat kan uitleggen hoe een vaardiepte berekend moet worden. ● Reductievlak, kaartdiepte, waterdiepte, LAT, NAP B
● Rijzing, verval.
5.3: De kandidaat kan, gegeven een situatie, de waterdiepte berekenen ● Berekening met behulp van getijtafels en met HP33. R
5.4: De kandidaat kan de gevolgen van stroom en wind op de koers corrigeren. ● Geladen of leeg schip. R
5.5: De kandidaat kan uitleggen waar de stroomatlas voor dient ● Ter ondersteuning van de juiste vertrektijd. B
6: De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de beginselen van de meteorologie.
6.1: De kandidaat kan de betekenis van een aantal meteorologische begrippen uitleggen. ● Luchtdruk, isobaren, wind, windrichting, ruimende wind en krimpende wind, windkracht. B
6.2: De kandidaat kan de relatie tussen luchtdruk en weersverwachting uitleggen. ● Millibar (mb), hectopascal (hPa). B
● Veranderingen van hPa vertalen in kans op een bepaalde windkracht.
6.3: an de informatiebronnen over het weer noemen. ● Per telefoon F
● Per marifoon: verkeersposten
● Teletekst
● Internet
6.4: De kandidaat kan uitleggen hoe een weersverandering geconstateerd kan worden. ● Combinatie van barometerstand, wind en wolkendek. B


Datum laatste aanpassing: 18 juli 2018

Laatst gecontroleerd op: 16 april 2020

feedback